Monosyllabisatie: Hoe Zuidoost-Aziatische talen evolueerden naar enkele lettergrepen
Monosyllabisatie, de trend naar woorden van één lettergreep, is een opvallend kenmerk van Zuidoost-Aziatische talen. Onderzoek benadrukt hoe talen in deze regio in de loop van de tijd zijn geconvergeerd. Deze convergentie transformeert twee- en meerlettergrepige woorden in eenlettergrepige woorden.
Een specifiek gebied, het vasteland van Zuidoost-Azië, strekt zich uit van Noordoost-India tot de Zuid-Chinese Zee. Dit gebied is de thuisbasis van vijf taalfamilies: Austroaziatisch, Tai-Kadai, Hmong-Mien, Sino-Tibetaans en Austronesisch. Bijna alle talen in dit gebied zijn wortel-isolerend en bewegen in de richting van monosyllabisatie.
De transformatie omvat fonetische reductie via een sesquisyllabische fase. Dit proces is gekoppeld aan de ontwikkeling van lexicale tonen en vereenvoudiging van de lettergreepstructuur. Vietnamees, Muong en Nguon zijn voorbeelden van talen waar monosyllabisatie het eindstadium heeft bereikt.
De meeste Austroaziatische talen zijn sesquisyllabisch of quasi-meersyllabisch, met hoofd- en nevenlettergrepen. Nevenlettergrepen, of voorlettergrepen, kunnen functioneren als voorvoegsels, waarbij de grammaticale waarde behouden blijft. Sporen van infixen kunnen ook aanwezig zijn.
Chut-talen zijn archaïsche Vietische talen in een overgangsfase van monosyllabisatie. Ze behouden fonologische opposities die verloren zijn gegaan in het Vietnamees en Muong. Deze omvatten initiële medeklinkerclusters en talrijke initiële en finale fonemen.
Chut-talen bewaren ook elementen van oude affixatie-morfologie. Veranderingen in Chut-talen vinden snel plaats, soms binnen een generatie. Dit maakt ze waardevol voor het bestuderen van de stappen van het monosyllabisatieproces.